Achtergrond - Lichtenberger Methode uitgelicht

De functionele stempedagogiek van het Lichtenberger Institut für angewandte Stimmphysiologie

door Ingrid Voermans

Veel stemtherapeutische methoden zijn van oudsher beïnvloed door de grondbeginselen uit de zangpedagogiek. Het is boeiend om juist dat gedeelte van wetenschappelijk onderzoek en verdere ontwikkeling in de zangpedagogiek te belichten, dat niet uitsluitend muzikaal-esthetisch georiënteerd is, maar dat de functionele samenhangen van de stem en haar pedagogiek op de voorgrond plaatst.

In het begin van de jaren tachtig werd in Duitsland aan het Institut fur Arbeidswissenschaft der Technischen Hochschule Darmstadt een wetenschappelijk project gestart. Het interdisciplinaire onderzoeksteam bestaande uit ingenieurs, natuurkundigen, artsen, zangers, muziekpedagogen en lichaamstherapeuten hield zich bezig met het analyseren, meten, beoordelen en functioneren van de stem. Daaropvolgend werd in 1982 het Lichtenberger institut fur Gesang un Instrumentalspiel (inmiddels genaamd: institut für angewandte Stimmphysiologie) opgericht door zangeres en zangpedagoog Gisela Rohmert en professor in Arbeidswissenschaft Walter Rohmert. Het Lichtenberger Institut stelde zich ten doel om de nieuwste inzichten uit het onderzoek in praktijk om te zetten.

Centraal in het project stond de samenwerking tussen de ware en de valse stemplooien, en het onderzoek naar de invloed van bepaalde lichaamshoudingen, lichaams-bewegingen en mentale training op het functioneren van het strottenhoofd. 

 

Van lichaamsgeoriënteerd naar klankgeoriënteerd

Het eerst ontwikkelde en dus oudste bovendrukventiel van het strottenhoofd wordt gevormd door de valse stemplooien. Dit ventiel werkt samen met de uitademingspieren. Bij sluiting leidt het tot bovendruk in de longen. Hierdoor krijgt de romp stevigheid. Dit dient als weerstand voor het gebruik van kracht in de richting van het lichaam af, zoals gewichtheffen, drukken, baren en zware objecten verschuiven.

Het later ontwikkelde en dus jongere onderdrukventiel wordt gevormd door de ware stemplooien. Dit ventiel werkt samen met de inademingspieren. Bij sluiting leidt het tot onderdruk in de longen. Het lichaam wordt gestabiliseerd voor het gebruik van kracht naar het lichaam toe, zoals hangen en klimmen.

De functionele stemtraining probeerde aanvankelijk het onderdrukventiel lichaamsgeoriënteerd te stimuleren. Zangers proberen in de praktijk vaak een gevoel van steun teweeg te brengen door manipulatie van de ademspieren. Echter als de verkeerde ademspieren tot controle van de stem worden ingezet, zet men eveneens de werking van het bovendrukventiel (de valse stemplooien) en de hulpademspieren in werking. De efficiëntie van de beweging van de ware stemplooien is daardoor verminderd.

De functionele stempedagogiek van het Lichtenberger Institut heeft zich daarentegen in de laatste jaren tot een ‘klankgeoriënteerde pedagogiek’ verder ontwikkeld, waarin de gehoorwaarneming een zeer gedifferentieerde en uitermate belangrijke rol speelt. Gisela Rohmert ziet het onderdruk-(vacuüm)/bovendrukmechanisme nu meer als een netwerk van weefsel. Tevens acht zij de coördinatie tussen de ware en valse stemplooien minder uitsluitend met adem en/of beweging verbonden. Meer dan spieren en beweging staan nu op de voorgrond:

  • Wat betreft het lichamelijk functioneren: de coördinatie van de keten van negen diafragmen (regulatie van de horizontale spiergroepen, bijvoorbeeld: middenrif, mondbodem, zachte gehemelte en bekkenbodemspieren), bindweefsel en slijmvlies;
  • Sensormotoriek met een groot aandeel van de sensorische regeling. Dit betekent dat de waarneming het uitvoeringsverloop van de stemgeving regelt en niet een motorisch concept;
  • Het belang van zangersformanten. De sinds de zestiger jaren bekende zangerformant bij 3000Hz gold destijds als een wezenlijk kenmerk van draagkrachtig, correct zingen. Volledig nieuw is het bestaan van zangerformanten rond 5000Hz, 8000Hz en 13000Hz, die in de menselijke stem ontwikkeld kunnen worden. Deze zangerformanten bevinden zich (inclusief de 3000Hz) in de proportie van de ‘gulden snede’. Van belang is eveneens dat de opeenvolging van formanten blijkbaar is afgestemd op de eigenschappen van het gehoor. De impedantieminima van het middenoor liggen rond 5000Hz en 8000Hz, terwijl de gehoorgang zijn eigenfrequentie bij 3000Hz heeft. Het oor is in dit frequentiebereik dus sensibel aanspreekbaar. Deze frequentiebereiken in de klank zijn in staat om via de buis van Eustachius een directe verbinding tussen mondholte en middenoor te bewerkstelligen. De samenwerking tussen oor en mondholte leidt tot ontspanning van het aanzetstuk en het gehele lijf. De zanger brengt dan zeer ruimtelijk en tegelijkertijd lichtende, warme klanken voort;
  • De waarneming van de dieptestructuur van de menselijke stemklank;
  • Uitbreiding van de definitie ‘aanzetstuk’ met het middenoor en de buis van Eustachius.

 

Principes van de functionele stempedagogiek

Om de klank bij zangers te verbeteren werd er tijdens het eerder genoemde project de werking van verschillende lichaamstechnieken op de strottenhoofdfunctie onderzocht (Feldenkrais, Alexandertechniek, yoga, Rolfing, Gindler, Shiatsu, isometriche spiertraining, Boyesen biodynamica, psychotherapi, Kitechniek en eutonie). Gedurende het onderzoek nam een essentiële samenhang vaste vorm aan. Namelijk de relatie tussen de speciale verschijning van zangerformanten (3000, 5000, 8000 en 13000Hz) in het frequentiespectrum van een zangstem en de grootst mogelijke efficiëntie en gemakkelijkheid van zingen, evenzo bij het navolgende instrumentale spel of het spreken. Het concept om de klank te beschouwen als een eindproduct van een geraffineerde interventie van de aan de fonatie betrokken functie, tonus, houding, adem, articulatie en psyche werd totaal veranderd. De klank zelf werd als een scheppend en functieregelend fenomeen op de voorgrond geplaatst.

Gisela Rohmert beschouwt de dieptestructuur van de klank aan de hand van vier parameters. De parameters grondtoon en vocaal, die tengevolge van de wil direct toegankelijk zij, en de parameters vibrato en brilliance (zangersformanten), die minder met de bewuste wil, maar vegetatief gestuurd worden. In de functionele stemklank zijn grondtoon en vocaal totaal verbonden met vibrato (slijmvliestrilling van 5-7Hz) en brilliance. Indien een parameter verandert, veranderen, vergelijkbaar met een chemische reactie, ook de andere drie.

 

Het proces zelforganisatie

De functionele stemklank wordt gestimuleerd door de scholing van waarneming, gehoortraining en het stellen van vragen met betrekking tot de relaties van de klankparameters onderling. Onder speciale instructie treedt de klankgestalte - voor de leerling en leraar waarneembaar – in interactie met de ruimten en substanties, die het aanzetstuk vormen, zoals het slijmvlies, bindweefsel, spieren, kraakbeen en been. Er ontstaat een terugkoppeling die actiefregelend in het gehele functieverloop ingrijpt. De invloed van de briljante klankgestalte strekt zich uit tot de ademhaling en de lichaamshouding. Het beschreven proces berust op zelforganisatie, oftewel synergie.

De functionele klank heeft door zijn breedbandspectrum en in het bijzonder de brilliance, een ordende functie. Tengevolge van zelforganisatie kan het complexe systeem (de fonerende mens is een omvattend dynamisch systeem) van binnenuit nieuwe structuren scheppen, zonder dat ze hem van buitenaf worden opgelegd. Grondtoongeoriënteerde stemmen staan zelforganisatie van het systeem niet toe en gebruiken een door de wil gestuurd ingrijpen van buitenaf (controle, hulpspanning).

Stimulaties en waarnemingsopdrachten tijdens het zingen brengen een functieverandering op gang, en kunnen door een fase van destabilisatie heengaan, zoals bijvoorbeeld krakerigheid, onregelmatig vibrato en voorbijgaande verslechtering van de stem, om tenslotte een zeer gedetailleerde ordening te voorschijn te roepen. De stem is bijvoorbeeld plotseling vol en duidelijk, of er verschijnt een verrassende, fijne bewegelijkheid in de stem. Als de zelfregulatie toegestaan wordt, ontstaat er de meest efficiënte coördinatie van de deelfuncties, welke betrokken zijn bij het fonatieproces. Deze coördinatie kan niet fijner geïnitieerd worden, noch door sturingsprocessen van buitenaf, noch door geraffineerde trucs en manipulaties van onze wil (de tong moet zo…. De houding van het hoofd zal zo….. de opening van de kaak moet altijd zo…), of alleen met een naar verhouding zeer grote inspanning (overdreven articulatie, willekeurige ademsteun etc.).

Kleine stimulaties kunnen de grootst mogelijke uitwerking hebben, waarbij het resultaat niet exact voorspeld kan worden. Het thuis raken binnen de pedagogiek van de zelforganisatie van de functionele klank vraagt een intensieve scholing in waarneming. Dit geldt zowel voor de leraar als voor de leerling. Nieuwsgierigheid, moed en bereidheid om de veranderingen toe te staan zijn essentieel in dit leerproces.

Ingrid Voermans 

(Niets van dit artikel mag worden overgenomen zonder toestemming van de auteur)

 

Terug naar Achtergrond